Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broederen, en hun zonde; want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu vergeef toch de overtreding [37]der dienaren [38]van den God uws vaders! En Jozef [39]weende, als zij tot hem spraken. 37. Die denzelfden God met u dienen, die ons bevolen heeft elkander de misdaden te vergeven, gelijk wij begeren, dat Hij ons genadig is. 38. Zie boven, hfdst.26 vs.24, en hfdst.31 vs.42. 39. Zonder twijfel, omdat zij zeer bewogen spraken van een zaak, die hij zonder beweging niet kon aanhoren, te meer omdat hij hun vrees voor straf bemerkte en wantrouwen op zijn goedheid.